Ik heb een nieuwe tic ontwikkeld. Telkens ik een openbare instelling betreed (een supermarkt, een bibliotheek, het lokale postkantoor) scan ik de ontvangstruimte op onregelmatigheden in het decor: een groepje mensen dat duidelijk niet tot de kuddemassa behoort, een verdwaalde emmer met een ruiker bloemen badend in een centimeter water, papier dat iets ritselend verborgen houdt. Of misschien zelfs een uitgedund fanfaregezelschap.
We gingen laatst naar een tentoonstelling. Aan het uiteinde van een idyllisch bospad werden we opgeslokt door de oprijlaan van het kasteel. Mooie setting. We kwamen al helemaal in de stemming. Betaalden aan de kassa en doneerden nog vlug een plasje aan de catacomben. Een lege blaas geniet net iets meer van een tentoonstelling.
Toen ik terug bij de ingang kwam, gebeurde het. Een groepje dat net nog was opgegaan in het Chinese behangpapier rukte zich los en kwam mijn richting uit. Ik merkte het pas toen mijn neus de geur van verse bloemen opsnoof. Plots torste ik een fotoboek, met een voorzichtig doorzichtige folie eromheen. Maar liefst drie fotografen persten mijn verbaasde blik in hun scherpstelpuntje. Ik bleek de 5000ste bezoeker te zijn. Op de rode loper zweefden mijn dito schoenen, het hoofd omringd door wolkjes. My first five minutes of fame.
Psychologen zouden mijn tic bestempelen als een noodzakelijk uitvloeisel van een posttraumatische stressstoornis. Ik noem het gemakshalve een postsurprisale adrenaline-opstoot die openstaat voor repetiviteit. De ontbrekende fanfare was het enige minpuntje.
Wil je graag op de hoogte blijven van verder nieuws? Schrijf je in op de nieuwsbrief!
Geef een reactie